Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2759

Datum uitspraak2007-09-03
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/2970 BSTPL
Statusgepubliceerd


Indicatie

De voorzieningenrechter is van oordeel dat twijfel gerechtvaardigd is over de vraag of het besluit tot vrijstelling en bouwvergunning voor de parkeergarage aan de Europaboulevard, ten behoeve van het musicaltheater in beroep stand zal houden. Met verzoekster is de rechter van oordeel dat de gevolgen van de parkeergarage voor de luchtkwaliteit en de verkeersafwikkeling niet alleen afzonderlijk, doch ook in samenhang met de andere ontwikkelingen in het gebied moeten worden onderzocht. De onderzoeken bieden onvoldoende inzicht in de gevolgen van het bouwplan, zowel op zichzelf als in samenhang met de andere ontwikkelingen in de Kop Zuidas. Bij een afweging van de betrokken belangen is de rechter van oordeel dat de belangen van Bewonersvereniging "De Mirandabuurt", onder meer inhoudend dat de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit en de verkeersafwikkeling zorgvuldig worden onderzocht voordat tot realisatie wordt overgegaan, zwaarder dienen te wegen dan het belang van verweerder tot spoedige bebouwing van het braakliggende terrein en het financieel belang van vergunninghoudster. Het beginnen met de bouw van de parkeergarage hangende beroep zal voorts leiden tot onomkeerbare gevolgen.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen voorlopige voorzieningen UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/2970 BSTPL tussen: Bewonersvereniging “De Mirandabuurt”, statutair gevestigd te Amsterdam, verzoekster, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger1] en [vertegenwoodiger2], en: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mrs. N.S.J. Koeman en J.C.H. van Dijk. Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen: Living City Zuidas C.V. vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, [ingenieur1] en [ingenieur2]. 1. PROCESVERLOOP De voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) heeft op 20 juli 2007 een verzoek ontvangen tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met een beroepschrift van 20 juli 2007 gericht tegen het besluit van verweerder van 20 juni 2007, verzonden op 27 juni 2007. Het onderzoek is gesloten ter zitting van 22 augustus 2007. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belan-genafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voor zover de toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in de bodemprocedure. Bij het thans bestreden besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder het op 31 augustus 2006 ingediende bezwaarschrift van verzoekster ongegrond verklaard. Dit bezwaarschrift is gericht tegen het primaire besluit van verweerder van 7 augustus 2006 (kenmerk: W01/038 2005) waarbij aan vergunninghoudster vrijstelling van het bestemmingsplan en reguliere bouwvergunning is verleend voor de oprichting van een gebouw op een terrein gelegen aan de Europaboulevard, met bestemming daarvan tot parkeergarage. Verzoekster heeft zich tot de rechter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen en heeft daartoe aangevoerd dat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. Verzoekster heeft er op gewezen dat verweerder vergunningen heeft verleend en ook in de nabije toekomst zal verlenen voor verschillende grote bouwplannen in het gebied dat bekend staat als “Kop Rivierenbuurt” (thans Kop Zuidas). Door voor ieder onderdeel afzonderlijk vrijstelling te verlenen ontbreekt het zicht op toekomstig te verwachten overlast als gevolg van de toestroom van nieuw verkeer en verstoring van doorgaand verkeer op de Europaboulevard. Verzoekster is van mening dat het onderzoek naar de luchtkwaliteit niet voldoende representatief kan zijn nu het is gebaseerd op meetgegevens van de GGD Amsterdam. De rechter overweegt als volgt. Het bouwplan voor de parkeergarage ten behoeve van het musicaltheater is gelegen in het gebied “Kop Zuidas”. Dit gebied ligt tegenover de RAI en grenst aan de A10 (Ring Amsterdam). Behalve het onderhavige bouwplan worden nog enkele grootschalige voorzieningen op dit terrein verwacht, zoals een nieuw stadsdeelkantoor, een nieuw hotel en een nieuwe synagoge. De parkeergarage is, behalve voor het musicaltheater, tevens bestemd voor het nog te bouwen hotel. Omdat het bouwplan in strijd is met de huidige bestemming is na het nemen van een voorbereidingsbesluit en na verlening van een verklaring van geen bezwaar een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend, en een bouwvergunning. Aan de orde is de vraag of de beslissing op de bezwaren tegen deze besluiten dient te worden geschorst, opdat hangende het beroep alvast kan worden gestart met de bouw van de parkeergarage. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De rechter is, met verzoekster, van oordeel dat het onderhavige project, met name voor wat betreft de verkeersafwikkeling en de luchtkwaliteit, niet geheel los kan worden bezien van de overige, grootschalige ontwikkelingen in dit gebied. Indien ieder project in een zelfstandige artikel 19-procedure afzonderlijk wordt beoordeeld, kan niet worden uitgesloten dat telkens voldaan wordt aan het Besluit Luchtkwaliteit 2005, terwijl dit anders is indien de verschillende projecten in onderlinge samenhang worden beschouwd. Hetzelfde geldt voor de verkeersafwikkeling. De toestroom van en naar deze parkeergarage zal op zichzelf rekenkundig geen effect hebben, zoals ter zitting betoogd, doch dit kan anders zijn indien de projecten in de Kop Zuidas gezamenlijk worden beschouwd. De rechter betrekt daarbij dat het hier gaat om een gebied dat grenst aan de A10 (Ring Amsterdam) en de RAI, waar in de autonome situatie al veel verkeer is. Nu geen (uitgewerkt) bestemmingsplan voor de nieuwe ontwikkelingen in de Kop Zuidas in procedure is gebracht, zal naar voorlopig oordeel van de rechter de ruimtelijke onderbouwing inzicht in de effecten van de gezamenlijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit en de verkeersafwikkeling ter plaatse dienen te geven. De rechter is vooralsnog van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende inzicht geeft in de ruimtelijke effecten van het onderhavige bouwplan, zowel op zichzelf als in samenhang tot de verdere ontwikkelingen in het gebied. Verweerder heeft terzake allereerst verwezen naar de “Ruimtelijke onderbouwing musicaltheater en parkeergarage aan de Europaboulevard Zuidas” van 15 mei 2006. In dit stuk wordt verwezen naar het rijksbeleid, het streekplan van Noord-Holland uit 2003, gewijzigd in 2005, en het structuurplan van Amsterdam “Kiezen voor stedelijkheid” dat per 17 februari 2004 streekplanstatus heeft. Ter zitting is gebleken dat deze streekplannen, die niet zijn overgelegd, voorzien in een globale invulling van 900.000 m2 voor de Zuidas als geheel, doch niet voorzien in de uitwerking van de plannen in het gebied “Kop Zuidas”. Verweerder heeft voorts gewezen op het milieueffectrapport “Musicaltheater Amsterdam” van 19 november 2004. Van dit rapport dat ten behoeve van de besluitvorming omtrent het musicaltheater is opgesteld is slechts de samenvatting overgelegd. In deze samenvatting wordt –zonder nadere onderbouwing- gesteld dat het theater voldoet aan de eisen terzake van geluid, luchtkwaliteit, verkeersveiligheid enz. De ruimtelijke onderbouwing verwijst voorts naar een onderzoek van TNO van november 2005 van naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit van de totale Zuidas-ontwikkeling zoals voorzien in het streekplan. Uit het Onderzoek naar de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitsmaatregelen in het Zuidasgebied, na realisatie van de Zuidasflankprojecten van TNO van november 2005 blijkt dat een windtunnelonderzoek is verricht, en dat de locale luchtkwaliteit na ontwikkeling van de deelgebieden langs de A10-Zuidas ongunstiger wordt dan bij autonome ontwikkelingen. Dit rapport heeft geleid tot het besluit van verweerder om langs de A10, bij de twee viaducten over de Europaboulevard en de Beethovenstraat schermen te plaatsen met een hoogte van 3 meter en over een totale lengte van 946 meter. Uit dit TNO-rapport blijkt niet wat het precieze effect van de schermen is voor de luchtkwaliteit in het gebied Kop Zuidas, terwijl uit dit rapport evenmin blijkt met welke ontwikkelingen in de Kop Zuidas rekening is gehouden. Waar het bestreden besluit concludeert dat het bouwplan op basis van de rapporten van TNO en IBA met het plaatsen van de schermen voldoet aan artikel 7, derde lid van het Besluit Luchtkwaliteit 2005, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechter niet toereikend onderbouwd. Voor het windtunnelonderzoek heeft TNO blijkens het bestreden besluit gebruik gemaakt van achtergrondgegevens van de GGD Amsterdam. De rechter deelt niet het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat hetgeen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 20 december 2006 (LJN AZ4811) over de representativiteit hiervan heeft gesteld is weerlegd door de inhoud van de brief van de Minister van VROM van 30 maart 2007 aan de wethouder Milieu van de gemeente Amsterdam. In deze brief geeft de Minister aan dat hij “van mening (is) dat het gebruik van de meetgegevens van de GGD Amsterdam en de wijze waarop aan de hand daarvan de grootschalige concentratiegegevens zijn bepaald, een beeld van de luchtkwaliteitssituatie geven dat qua representativiteit gelijkwaardig is aan de RIVM-gegevens.” Daargelaten wat de juridische status is van een dergelijke brief, blijkt uit de brief van de Minister onvoldoende dat de meetmethodes en rekenwijze van Amsterdam door het RIVM zijn getoetst en houdbaar zijn bevonden. De verwijzing van verweerder in het bestreden besluit naar de milieuvergunning die voor theater en parkeergarage is verleend en onherroepelijk is geworden, miskent dat in de ruimtelijke onderbouwing inzicht dient te worden gegeven in de ruimtelijke effecten van het bouwplan buiten de inrichting. De ruimtelijke onderbouwing en het bestreden besluit bieden naar het voorlopig oordeel van de rechter dan ook onvoldoende inzicht in de ruimtelijke effecten van dit bouwplan op de omgeving, in het bijzonder voor wat betreft de verkeerseffecten (filevorming van en naar de A10, al dan niet in combinatie met RAI-evenementen) en de luchtkwaliteit. Op 11 juli 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend. De rechter stelt vast dat de verklaring van geen bezwaar niet nader is gemotiveerd. Ter zake van de beoordeling van het bouwplan en de ingebrachte zienswijze is zonder nadere motivering overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het in het Streekplan Noord-Holland geformuleerde beleid, het Masterplan Zuidas en het structuurplan “Kiezen voor stedelijkheid”. Naar voorlopig oordeel van de rechter heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld door gebruik te maken van een verklaring van geen bezwaar waaruit niet blijkt welke aspecten op welke wijze door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland zijn getoetst. De rechter betrekt daarbij dat ingevolge de aanpassing van het “beleid artikel 19 WRO” van 19 juli 2005 de luchtkwaliteit een nieuw speerpunt van beleid voor Gedeputeerde Staten van Noord-Holland is. Door vergunninghoudster is voorts nog een rapportage “Luchtkwaliteit langs de aanvoerroutes van het VandenEnde Theater” van 4 april 2007 van Tauw bv overgelegd. Dit rapport heeft betrekking op de effecten op de luchtkwaliteit ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van het musicaltheater en de parkeergarage. In het bestreden besluit is geen aandacht aan dit rapport besteed. De rechter stelt vast dat dit rapport niet vermeldt van welke gegevens is uitgegaan, evenmin de herkomst van de gebruikte achtergrondconcentraties vermeldt, niet nader motiveert welke verkeersgegevens zijn gebruikt (behalve dat deze van de gemeente Amsterdam afkomstig zijn) en dat de conclusie dat geen sprake is van overschrijdingen van de daggemiddelden van de grenswaarden niet inzichtelijk is gemotiveerd. Verzoekster heeft ten slotte nog het rapport “Verkeersonderzoek Kop Zuidas” van het Projectmanagementbureau van de gemeente Amsterdam van 23 maart 2007 in het geding gebracht. Uit dit rapport blijkt dat reeds in 2003 opdracht was gegeven tot het uitvoeren van onderzoek naar de toekomstige verkeerssituatie in de Kop Zuidas, doch dat het ruimtelijk programma voor de kop Zuidas is aangepast. Zo wordt het musicaltheater aanzienlijk groter dan in 2003 geraamd, komen en meer kantoren, te weten 56.500 m2, het oppervlak van ROC wordt 50% groter dan in 2003 voorzien en er is een hotel van 22.000 m2 toegevoegd aan het programma, dat voor het overige bestaat uit 385 woningen. Daar staat tegenover dat ook de vormgeving van het kruispunt Kop Zuidas met de Europaboulevard is aangepast in dier voege dat door extra voorsorteerstroken op de Europaboulevard de capaciteit van dit kruispunt wordt verhoogd. De rechter stelt vast dat dit rapport, dat onder meer ingaat op de gevolgen voor het verkeer van een groot RAI-evenement in combinatie met een dagevenement in het musicaltheater, niet ten grondslag is gelegd aan de beslissing op bezwaar van 20 juni 2007 maar voorts zich beperkt tot kruispuntberekening voor de ontsluitingsweg Kop Zuidas met de Europaboulevard. De vraag of het verkeer van de Europaboulevard de A10 kan bereiken dan wel vanaf de A10 de Europaboulevard op kan komen na realisering van de Kop Zuidas komt daarin niet aan de orde. Op grond van het voorgaande is de rechter van oordeel dat twijfel gerechtvaardigd is over de vraag of het bestreden besluit in beroep stand zal houden. Bij een afweging van de betrokken belangen is de rechter van oordeel dat de belangen van verzoekster, onder meer inhoudend dat de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit en de verkeersafwikkeling zorgvuldig worden onderzocht voordat tot realisatie wordt overgegaan, zwaarder dienen te wegen dan het belang van verweerder tot spoedige bebouwing van het braakliggende terrein en het financieel belang van vergunninghoudster. Het beginnen met de bouw van de parkeergarage hangende beroep zal voorts leiden tot onomkeerbare gevolgen. De gevraagde voorziening zal dan ook worden toegewezen in die zin dat zowel het bestreden besluit als het primaire besluit van 7 augustus 2006 worden geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de uitspraak op het beroep. Er wordt aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, begroot op € 644,- en om te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht aan verzoekster dient te worden vergoed. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De voorzieningenrechter: - wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe; - schorst het bestreden besluit van 27 juni 2007 alsmede het besluit van 7 augustus 2006 tot zes weken na de bekendmaking van de uitspraak op het beroep van verzoekster als eiseres; - veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644 (zegge zeshonderd en vierenveertig euro) te betalen door de gemeente Amsterdam aan verzoekster; - bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 285 vergoedt. Deze uitspraak is gewezen op 3 september 2007 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier, en bekend gemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: DOC: B